Meteen naar de inhoud

A1. Laagfrequent geluid en gehoor

Geluid kun je op verschillende manieren opvatten, namelijk als datgene wat je hoort (dus een geluidssensatie) of als een natuurkundig verschijnsel van geluidsgolven. In veel gevallen zijn beide opvattingen prima, bijvoorbeeld verkeer op een weg dat geluidgolven produceert terwijl je dat verkeer ook hoort. Maar er zijn ook geluidsgolven die we niet horen omdat ze buiten het menselijk gehoorbereik vallen, zoals het ultrageluid van hondenfluitjes, vleermuizen of echografie en infrageluid van wind, branding of verkeer (waarvan we het ‘gewone’ geluid wel horen). En natuurlijk alle geluid als dat heel zacht is en onder onze gehoordrempel ligt. Aan de andere kant kun je soms wel wat horen als er juist geen fysieke geluidsgolven zijn; dat is bijvoorbeeld bij oorsuizen (tinnitus) het geval.

Geluidsgolven bestaan uit een voortdurende afwisseling van verhogingen en opeenvolgende verlagingen van de luchtdruk. Het gehoor ‘vertaalt’ die drukwisselingen naar een geluidssensatie. De grootte van de drukwisselingen, die bij normale geluiden heel klein zijn, bepaalt hoe luid een geluid is: die sterkte –het geluidniveau– wordt uitgedrukt in decibels (dB). De tijd waarmee de drukwisselingen elkaar opvolgen bepaalt de frequentie: hoe sneller de drukwisselingen, hoe hoger de frequentie. En die frequentie, uitgedrukt in Hertz (Hz), bepaalt voor ons gehoor weer de toonhoogte: een hogere frequentie betekent een hogere toon.

Er is geen scherpe grens tussen laagfrequent geluid en geluid van hogere frequenties. In de praktijk wordt geluid onder 80 Hz zeker laagfrequent genoemd en geluid boven 250 niet meer; in het tussengebied is er een geleidelijke overgang van laagfrequent naar hogerfrequent geluid. De sterkte van geluid neemt bijna altijd af als het geluid zich voortplant: immers, de geluidsenergie van de golf moet zich over een steeds groter gebied verspreiden. Dat is voor alle geluid hetzelfde. Maar geluid van hogere frequenties wordt wel sterker geabsorbeerd door de atmosfeer, en ook door muren, ramen en deuren. Daardoor neemt op grotere afstanden het hoogfrequente deel van het geluid sterker af dan het laagfrequente en dat geldt ook als geluid een woning binnendringt: in huis zal het lager klinken dan buitenshuis. Laagfrequent geluid (LFG) komt overal om ons heen voor: windgeruis en branding bevatten laagfrequent geluid, het geluid van automotoren is helemaal laagfrequent (het bandengeruis is hoogfrequent), (loop)geluiden van de buren zijn laagfrequent, muziek bevat veel LFG (de basgeluiden).

A1.1 Geluidssensatie

Meer dB betekent in de regel dat we een geluid harder horen, maar dit hoeft niet altijd zo te zijn. Onze oren zijn niet even gevoelig voor verschillende geluidfrequenties. Het oor heeft een ingewikkelde structuur die ervoor zorgt dat geluid van een erg hoge, maar ook geluid van een erg lage frequentie minder sterk wordt doorgegeven; we zijn minder “gevoelig” voor zulk geluid, zelfs al is het geluidniveau (dB) erg hoog. Het niveau van LFG moet daarom behoorlijk hoog liggen willen we het kunnen horen, want de mens is hier niet zo gevoelig voor.

De gevoeligheid van het oor voor verschillende frequenties is vastgesteld door metingen te verrichten bij grote groepen mensen. Wetenschappers hebben ook de gehoordrempel, het minimale geluidniveau waarbij geluid hoorbaar is, gemeten voor mensen van verschillende leeftijden. Dit is belangrijk, omdat we met de leeftijd steeds minder gevoelig worden voor geluid. Bijvoorbeeld, zelfs voor de 5% best horenden in de leeftijdscategorie 50-60 jaar ligt de geluiddrempel ongeveer 2 dB hoger dan de gemiddelde drempel van mensen tussen de 18 en 25 jaar. Maar de slechter horenden onder die 50-60 jarigen horen veel minder goed dan jongeren.  

A1.2 Verhoogde gevoeligheid?

Het zou kunnen dat klachten van LFG vooral voorkomen bij mensen die een heel goed gehoor hebben, misschien alleen bij lage frequenties. Dat is geen vreemde gedachte, zeker omdat anderen uit hetzelfde huishouden het geluid vaak niet waarnemen. De gebruikelijke gehoormetingen bij gehooronderzoek beginnen bij 125 Hz en meten dus nauwelijks of niet in het laagfrequente gebied. Toch is met deze methode ook bij mensen met LFG-klachten de gehoordrempel gemeten en daarbij werd gevonden dat zij, gemiddeld genomen, eerder een wat slechter dan een beter gehoor hebben dan hun leeftijdgenoten (zonder die klachten). In slechts enkele gevallen is ook bij lage frequenties (onder 125 Hz) gemeten en daaruit bleek hetzelfde. Het lijkt er dus niet op dat LFG-getroffenen gemiddeld genomen een gevoelig gehoor hebben. Sommigen hebben dat misschien wel, maar anderen zeker niet. Omdat ouderen toch al wat slechter horen dan jongeren, zal een jongere persoon LFG vaak beter kunnen horen dan een oudere persoon.

Maar met een gewoon gehoor blijken sommige mensen toch geluidgevoeliger dan anderen. Ook al horen ze een geluid even goed als een ander, dan hebben ze er toch meer last van. Dat geldt voor allerlei geluiden, niet speciaal voor LFG. Mensen die geluidgevoelig zijn, hebben ook eerder last van lawaai. De oorzaak van deze geluidgevoeligheid is niet bekend, maar heeft misschien te maken met een algehele grotere gevoeligheid voor prikkels uit de de omgeving. In verschillende onderzoeken is gebleken dat mensen die last hebben van een hoorbaar laagfrequent geluid sterker reageren dan mensen die er geen last van hebben. Uit ons onderzoek blijkt dat mensen die last hebben van een laagfrequent geluid inderdaad bovengemiddeld geluidgevoelig zijn. Bovendien meent driekwart van de deelnemers dat het aan een speciale gevoeligheid moet liggen dat zij het LFG wel horen en anderen niet.